Vruchtbaarheidsbewustzijn

Vruchtbaarheidsbewustzijn

Roos (2015)

J. Roos, S. Johnson, S. Weddell, E. Godehardt, J. Schiffner, G. Freundl en C. Gnoth

Monitoring the menstrual cycle: Comparison of urinary and serum reproductive hormones referenced to true ovulation

The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 2015; 20: 438–450

In deze MeMo (Menstrual Cycle Monitoring) studie werd onderzocht hoe de geslachtshormonen in het bloed en de urine zich verhouden tot de werkelijk bepaalde dag van ovulatie. Dit is interessant, omdat de hormoonprofielen die tot dusver gebruikt werden, afkomstig zijn van onderzoek dat al 30 jaar geleden plaatsvond, met maar 20 deelnemers. In deze MeMo-studie werd onderzocht of de meting van geslachtshormonen in het bloed vergelijkbaar is met de meting van de overeenkomende hormonen in de urine. Deze kennis is belangrijk, omdat de (dagelijkse) bepaling van de hormoonwaarden in de urine namelijk veel minder belastend zijn dan de (dagelijkse) bepaling van hormoonwaarden in het bloed. Met dit onderzoek werd beoogd het tijdstip van de ovulatie, geobjectiveerd door middel van echografie, te correleren aan de hormoonwaarden in urine en bloed. Hierbij werd gekeken naar de waarden van de verschillende hormonen, de stijging (surge) en de piekwaarden. In eerdere onderzoeken werd de ovulatie bepaald op de dag van de piekwaarde van het hormoon LH. In dit MeMo-onderzoek werd de ovulatie vastgelegd op de dag voordat de dominante follikel afwezig was bij echografie.

Welke hormonen werden gemeten? In het bloed waren dat de hormonen LH, estradiol (E2) en progesteron. In de urine waren dat de equivalente hormonen LH, estrone-3-glucuronide (E3G) en pregnanediol-3-glucuronide (P3G). Bij het vaststellen van de hormoonwaarden werd de piekwaarde gedefinieerd als de hoogst gemeten waarde van het bewuste hormoon en de ‘surge’ waarde als de eerste significante stijging boven een voorafgaand basisniveau van dit hormoon. Dit in tegenstelling tot eerdere onderzoeken. Hierbij werd de ‘surge’ gedefinieerd als een twee- of drievoudige verhoging van het aanwezige hormoon.

Aan vrouwen met een ‘ normale’ menstruele cyclus, zonder hormoongebruik, werd gevraagd mee te doen aan dit MeMo-onderzoek. De 40 vrouwen die na selectie in dit onderzoek meededen, varieerden in leeftijd. De mediane leeftijd was 29.5 met een range van 18 tot 37 jaar. Aan deze vrouwen werd gevraagd dagelijks de urine op te vangen, om de andere dag een echo te laten maken van de zich ontwikkelende follikels en op de dag van de echo een bloedmonster te laten nemen. Op deze manier konden de waarden van de urine, de waarden in het bloed, de grootte van de (dominante) follikel(s) en het tijdstip van de ovulatie vastgelegd worden.

Uit het onderzoek bleek dat de hormoonwaarden gemeten in het bloed een ‘excellente’ vergelijkbaarheid hebben met de hormoonwaarden gemeten in de urine. Wanneer de waarden in de urine vergeleken werden met de bloedwaarden van de dag ervoor, bleek de correlatie voor de hormonen oestrogeen en progesteron iets te vergroten; voor LH nam die juist iets af, hiermee verklarend dat er geen relevante vertraging is in de detectie van LH in urine ten opzichte van die in bloed.

Interessant om te vermelden is dat uit dit onderzoek naar voren kwam dat in alle gevallen de hormoonstijging (surge) van oestrogeen en de hormoonstijging van LH voor de ovulatie werden gevonden. In alle gevallen werd de hormoonstijging (surge) van progesteron na de ovulatie gevonden. De piekwaarden van oestrogeen en LH daarentegen werden ook na de ovulatie gevonden. Voor de bepaling van de LH-piek in urine was dit bij 23 procent, en voor de bepaling van de LH-piek in het bloed was dit bij 25 procent van de vrouwen het geval. Hieruit mogen we concluderen dat de LH-piekwaarde geen betrouwbare voorspeller is van de ovulatie.

Deze studie bevestigt dat er duidelijk interindividuele variatie bestaat in hormoonprofielen en de dag van ovulatie bij vrouwen met ogenschijnlijk normale cycli. Het hebben van een ‘normale’ menstruele cyclus garandeert niet dat er een ovulatie is en zelfs heel korte of lange cycli kunnen vruchtbaar zijn. In dit onderzoek werden cycli tussen 22 en 37 dagen gevonden (mediaan 27). De variatie in het optreden van de verschillende geslachtshormonen ten opzichte van elkaar was duidelijk minder groot. De stijging van het hormoon oestrogeen werd meestal 5 dagen voor de ovulatie gevonden, de stijging van het hormoon LH 3-4 dagen later. De LH-stijging startte 1 dag voor de ovulatie en nooit na de objectief vastgestelde ovulatie. Hiermee werd een duidelijk signaal gegeven dat de (vrij constante) opeenvolging van de verschillende hormoonstijgingen van oestrogeen en LH de ovulatie kunnen voorspellen. Uit eerdere onderzoeken (zonder het vaststellen van de ovulatie door middel van echografie) leek het tijdsverschil tussen oestrogeenstijging en LH-stijging veel minder groot. Nu de definitie van de hormoonstijging duidelijker is geformuleerd dan voorheen, nl. als de eerste significante stijging boven een voorafgaand basisniveau van dit hormoon, mag worden gesteld dat deze eerdere resultaten met een aanzienlijk kortere tijdspanne tussen de stijging van het hormoon oestrogeen, LH en ovulatie, onbetrouwbaar zijn. De stijging en de piekwaarden van het hormoon progesteron werden altijd na de ovulatie gevonden. De ‘surge’van LH en de ‘ surge’ van progesteron geven dus een duidelijk signaal van de aanstaande en voorbije ovulatie.

Concluderend werd gesteld dat door de excellente overeenkomst van de gevonden hormoonwaarden in bloed en urine en de duidelijke signalen van hormoonstijgingen ten opzichte van ovulatie, deze waarden gebruikt kunnen worden voor het monitoren van de menstruele cyclus voor anticonceptie, het nastreven van zwangerschap of het bestuderen van abnormaliteiten van cycli.

Een zwaktepunt in het onderzoek was dat het niet voor alle vrijwilligers elke dag mogelijk was de metingen uit te voeren. Sommige analyses zijn uitgevoerd met n<10. Desondanks was de overeenkomst van urine en bloedwaarden hoog en waarschijnlijk zelfs hoger bij frequenter testen. In de toekomst zou het fijn zijn als dit onderzoek herhaald kan worden bij meer dan 40 personen om op deze manier meer kennis te krijgen van de variaties en overeenkomsten in de ‘ normale’ en abnormale menstruele cyclus. Accurate urinemonitoring zou op een dag de bloedtesten wellicht kunnen vervangen, dit ten goede komend aan het klinisch onderzoek.

Commentaar

De kennis van de in Sensiplan gebruikte signalen als veranderingen aan de baarmoedermond en slijmobservatie sluiten nauw aan bij deze bevindingen. We zien ook veel variatie bij vrouwen in de lengte van de cyclus en de lengte van de slijmfasen. De fase tussen de slijmpiek (oestrogeen bepaald) en de temperatuurverhoging (progesteron bepaald) is veel minder variabel. Uit een ander onderzoek (Mucus observations in the fertile window: a better predictor of conception than timing of intercourse, Jamie L.Bigelow et al.) is ook gebleken dat bij timing om de zwangerschapswens te vervullen de kwaliteit van het slijm belangrijker bleek dan het moment van gemeenschap ten opzichte van de ovulatie. De beste kans op zwangerschap is in de 5 dagen voor de ovulatie, dit komt in dit onderzoek overeen met de dag dat het hormoon oestrogeen stijgt. Belangrijk dus bij advies aan paren met kinderwens! Niet zozeer letten op de dag van ovulatie, maar wel op de veranderingen aan het lichaam veroorzaakt door de oestrogeenstijging! Dus slijmkwaliteit, hoge, open en zachte baarmoedermond. Stripjes waarbij alleen de LH-piek gemeten wordt zijn dan minder bruikbaar dan methoden die ook rekening houden met de oestrogeenstijging.

Schuiven naar boven